De ontstaansgeschiedenis van het orgel
Het eerste begin ... in 1722
De parochie Puurs, gelegen in een streek die soms 'Klein Brabant' wordt genoemd, behoort van oudsher tot het aartsbisdom Mechelen. In de 18de eeuw – vóór de afsplitsing van Kalfort, Breendonk, Oppuurs, Eikevliet, Tisselt, Willebroek enz. –was de parochie veel groter dan nu.
Pastoor Verbrugghen wilt een orgel laten bouwen voor zijn kerk.
Op 7 december 1722 start hij, samen met de burgemeester en de griffier, een rondgang doorheen de hele geestelijke jurisdictie van Puurs om geld op te halen om het orgel te kunnen betalen.
Hij had zich goed voorbereid. In een boekje (dat bewaard is gebleven) noteerde hij alle huishoudens met daarin het aantal volwassenen (communicantes: die dus te communie mogen gaan) en het aantal kinderen (non-communicantes).
Hij noteerde wie al een bijdrage had geleverd, wie er beloofd had een bijdrage te zullen betalen enzoverder. Hij had voor elke situatie een bepaald symbool voorzien, waarschijnlijk om zich achteraf te herinneren wie er geld beloofd had, maar nog niet had bijgedragen.
Kunstenaars aan de slag in 1723
Het orgel werd gebouwd door Ludovicus De La Haye die voor zijn werk 2125 florijnen zou ontvangen. Over Ludovicus of Louis wordt vermeld dat hij van Waalse origine was, maar op dat ogenblik in Gent woonde.
Voor de orgelkast werd een beroep gedaan op de Dendermondse timmerman Henricus De Smedt. De kast werd versierd met snijwerk door niemand minder dan de Antwerpse kunstenaar Guil. Ignatius Kerrickx. Zij ontvingen samen voor hun werk 2875 florijnen.
Tegelijk bouwden deze 2 kunstenaars nog 2 biechtstoelen die onder het orgel zouden hebben gestaan. Het gaat meer dan waarschijnlijk over de 2 biechtstoelen die nu nog links en rechts achteraan in de kerk te bewonderen zijn.
Het eerste orgel
Het orgel was zeer waarschijnlijk een 8-voets-éénklaviersinstrument dat als balustrade-orgel werd opgesteld in de toen nog éénbeukige kerk.
Het orgel stond dus zonder het huidige voetstuk als voorafsluiting op de vloer van het doksaal en werd links en rechts afgesloten door de 2 buitenste panelen van de huidige doksaalafsluiting. Zij stonden in 1723 wel 90° in de andere richting gedraaid. Het klavier stond achteraan. De zogenaamde achterwandbespeling.
Over deze eerste bouwfase van het orgel, is er verder niet te veel geweten. Alleen kunnen we ergens lezen dat het de pastoor mateloos frustreerde dat de kerkgangers tijdens de mis heel vaak achterom keken om het orgel te bewonderen.
Hij liet daarom in 1724 prompt een majestueus nieuw hoofdaltaar bouwen, opnieuw rijkelijk versierd door Kerrickx. Het altaar was zo groot dat de 3 middelste vensters van het hoogkoor ervoor moesten worden dichtgemetseld.
Er wordt niet vermeld of de kerkgangers nadien wél naar voor keken…
Een nieuwe kerk
Op 30 mei 1742 wordt de eerste steen voor de nieuwe kerk gelegd. In de oude kerk stond het volk vaak zo op elkaar gepakt dat er regelmatig iemand onwel werd.
Terwijl men de nieuwe buitenmuren bouwt, blijft de oude kerk gewoon staan en wanneer de nieuwe muren hoog genoeg zijn, worden de oude muren gesloopt. Later komt de kerk dan “in het droog” te liggen. Deze kerk zal zeker hoger geweest zijn dan de vorige.
Wanneer je goed naar het orgel kijkt, zie je dat de gesculpteerde boog tussen de beide pijpentorens van het orgel op dit moment niet meer goed aansluit aan het gewelf van deze nieuwe kerk.
Het kerkarchief vertoont vanaf dan grote hiaten.
De eerste verbouwing waarvan de archieven melding maken situeert zich in 1795 en kostte 750 gulden.
Bij analyse ten behoeve van de restauratie bleek een hoeveelheid pijpwerk aanwezig te zijn dat alle kenmerken vertoont van werk van de De La Haye's van eind 18de eeuw: het is dus waarschijnlijk Dieudonné - Joseph Delhaye (1725-†1811) die het werk van zijn vader renoveerde en (vermoedelijk) uitbreidde met een Positief.
Na de Franse revolutie
Het is pas de eerste jaren na de Franse revolutie, dat er weer informatie teruggevonden kan worden.
Na de bijna vijf jaar durende sluiting der kerken onder de Franse Overheersing is het de Brusselse orgelmaker Joannes Smets die het orgel weer speelklaar maakt en het vanaf 1803 tot 1818 jaarlijks onderhoudt.
We zien begin 19de eeuw dat er allerlei kleinere en wat grotere werken aan het orgel worden uitgevoerd. Zo worden er nieuwe blaasbalgen gemaakt.
Het zou wel eens kunnen dat het orgel dat in oorsprong was gebouwd voor een eenbeukige kerk, niet de kracht had om een driebeukige kerk met klank te kunnen vullen.
In 1820 laat het kerkbestuur het orgel onder handen nemen, maar doet daarvoor opnieuw beroep op de Antwerpse orgelmakersfamilie "Delhaye" (zoals ze nu heten). Het werk bestond uit "... gekuyst worden ende gerepareert", en dit werd grondig opgevat, aangezien het de aanzienlijke som van 300 gulden Brabants kostte.
De meest ingrijpende verbouwingsfase dateert van 1843. In die tijd waren nieuwe behoeften ontstaan in de kerken, o.m. betreffende de functie en de plaats van de kerkzangers die moeilijk te rijmen vielen met de opstelling van een balustrade-orgel. Aldus werd de orgelkast uit de balustrade verwijderd, ca. 1,50 m achteruitgeschoven, en van een voet voorzien: via een uitkraging werd deze voet aangesloten op de bredere bovenkast. Deze ingrepen zijn toe te schrijven aan Jean-Joseph Delhaye (1786-†1845), kleinzoon van Louis De la Haye (II).
Deze opstelling werd behouden tot het einde van de 19de eeuw.
Tot 1857 blijven de Delahaye’s hun orgel ook jaarlijks onderhouden.
Rond 1860 staakten ze hun activiteiten en kwam het Puurse orgel onder handen van enkele minderbekende orgelbouwers.
Het tijdperk na de Delahaye's
Later stemt een zekere Louis Wouters uit Brussel het orgel.
Vanaf 1893 zien we dat de Wwe. Stevens het orgel stemt.
In 1897 is men opnieuw grootse werken van plan aan het orgel.
Blijkbaar is de provincieraad van Antwerpen ook op de hoogte van deze werken, want er werd een verantwoording teruggevonden vanuit de kerkraad aan de Gouverneur van Antwerpen.
Ze stellen hem gerust. Er zal, na de werken, geen enkel verschil te zien zijn aan de kerk of aan de orgelkas. Het gaat enkel en alleen maar om "een gedeeltelijke verandering van dingen die al dateren uit 1723 en in gebrekkige toestand zijn".
De vernieuwing bestaat in het maken van 3 nieuwe secreeten (windlades), een gans nieuwe mechaniek en nieuwe klavieren.
Ook zouden alle bestaande spelen (registers) worden gerepareerd en er zouden er 7 nieuwe worden bijgeplaatst.
In de praktijk komt het er op neer dat het orgel door Stevens compleet wordt verbouwd.
De klavieren worden onder het front weggehaald en tegen de linkerzijwand ingebouwd als een soort zelfstandige speeltafel.
De speeltafel zelf is voorzien van een mechanisch speelmechanisme, dat ergens in de kasvoet aansluit aan een “mechano-pneumatische relais” die de mechanische tractuur omzet naar de pneumatische tractuur met kegelladen die werd gebouwd.
Het hoofdwerk komt in de oude orgelkas te staan. Omdat er massa’s loden conducten moeten worden aangelegd, wordt de kas verzaagd. De achterwand wordt uit de kas genomen en achter de oude kas wordt, onder de boog van het kerkgewelf in een open opstelling een zelfstandig pedaal aangelegd met Sousbasse 16’ en Flûte 8’.
Achter het pedaal wordt op een verhoog, in de torenruimte, een recit-klavier gebouwd achter zwelluiken. Zeker in de winter heeft dat zijn gevolgen. Het hoofdwerk staat rechtstreeks in contact met de stijgende, warme lucht van de verwarming, terwijl het in de toren vriest.
Onder het zwelwerk ligt de magazijnbalg die met 2 voetpalen getreden kan worden.
Het orgel wordt tegelijkertijd ook volledig geromantiseerd, volgens de mode van de tijd.
Alhoewel men aan de provinciegouverneur laat weten dat alle spelen zullen worden gerepareerd en dat er daar bovenop nog 7 nieuwe spelen zullen worden geplaatst, blijft er een orgel over van 19 registers.
Dat het orgel blijkbaar in deze opstelling moeilijk speelklaar blijft, moet blijken uit het feit dat er om de paar jaar, soms kleinere, soms grotere uitgaven zijn, bovenop de kosten van de jaarlijkse stembeurt.
In 1940 is het zo erg dat het orgel helemaal niet meer bespeeld kan worden.
Het wordt echter weer hersteld.
Vanaf dan wordt het orgel zo goed en zo kwaad als kan, speelbaar gehouden, maar vindt er geen echt onderhoudswerk meer plaats.
Het orgel heeft de tijd tot aan de restauratie van de kerk niet meer volledig overleefd. Zo was het een hele tijd enkel in de zomer nog bespeelbaar omwille van het grote windverlies in de lekke balgen en conducten.
Tijdens de restauratie van de kerk zou het orgel ter plaatse blijven. Eerst onbeschermd en later achter een plastic zeil.
Eén dag voor de plechtige in gebruikname van de nieuwe kerk, kwam de firma Pels langs en sloot de motor opnieuw aan.
Iedereen was verbaasd dat er nog geluid uit het orgel kwam en dat het toch deze periode had overleefd. Het werd ingezet tijdens de liturgie.
Later zou dezelfde firma een grote reinigingsbeurt in het orgel uitvoeren.
Toch was het dan al duidelijk dat het zo niet verder kon.
Dispositie in 1897
GRAND'ORGUE
Bourdon 16'
Montre 8'
Flûte Harmonique 8'
Gambe 8'
Bourdon 8'
Prestant 4'
Flûte 4'
Fourniture [III]
Trompette 8'
Clairon 4'
POSITIF
Salicional 8'
Voix Céleste 8'
Bourdon 8'
Violine 4'
Flûte 4'
Doublette 2' [fluitmensuur]
Basson/Hautbois 8'
PEDALE
Sousbasse 16'
Flûte 8'
SPEELHULP
Koppeling I - II
Koppeling Ped - I
Koppeling Ped - II
Tremolo
Tutti
Zweltrede
Maak jouw eigen website met JouwWeb